Tuesday, September 21, 2010

Dutch summary of Ph.D. thesis "Lines of Thought: Diagrammatic representation and the scientific texts of the Arts faculty, 1200-1500", to be defended on October 12, 2010, at 16'15, in the Academiegebouw of Leiden University.

Samenvatting-analyse

De Franse wetenschapssocioloog en -filosoof Bruno Latour schrijft dat hoe verder we teruggaan in de wetenschapsgeschiedenis, hoe meer aandacht wetenschappers besteden aan de achtergrond en de praktijk van onderzoek, en hoe minder aan de visuele presentatie van hun onderzoeksgegevens.1 Daarmee beschouwt hij ‘imaging craftsmanship’ (beeldende bekwaamheid) specifiek aan onze moderne wetenschappelijke cultuur. De uitvinding van de drukpers, lineair perspectief tekenen en naturalisme in de vroegmoderne periode worden door hem beschouwd als de drijvende kracht voor de intellectuele revoluties van deze periode. Deze instrumenten verbeterden de wetenschapsbeoefening, in het bijzonder door de vermeerdering van de kwaliteit en kwantiteit van teksten en presentatie van onderzoeksmateriaal.
Deze claims zonderen op voorhand de betekenis van getekend beeldmateriaal in handgeschreven teksten in de middeleeuwen uit. Latour heeft dan ook nooit onderzoek naar handschriften gedaan. Dat geldt ook voor Elisabeth Eisenstein die al in 1979 publiceerde over de materiële cultuur van wetenschap, in het bijzonder over de beslissende rol van de drukpers voor de ontwikkeling van de wetenschappen. Nieuwere publicaties (Baigrie, Freeland and Corones, Kemp, Lefèvre, Renn and Schoeplin) op dit terrein laten veel subtielere resultaten zien, maar nemen in het merendeel eveneens als beginpunt de wetenschappelijke revolutie, als ‘uitwerking’ van de drukpers, het perspectief tekenen en naturalisme.
Andere publicaties doen vermoeden dat er een schat aan wetenschappelijk beeldmateriaal ligt in de overgeleverde middeleeuwse fondsen in (universitaire) bibliotheken. Dit boek wil de werking onderzoeken van diagrammen als een manifestatie van wetenschappelijke theorie en praktijk. Een gedeelte van dit beeldmateriaal is ontsloten in anthologieën (Murdoch, Weijers), anderen hebben deelstudies ondernomen naar een set van gerelateerde diagrammen in bijvoorbeeld de anatomie (Sudhoff, Clarke en Dewhurst, Violé O’Neill), of natuurfilosofie (Obrist) om zo de stand van wetenschap en de ontwikkelingen daarvan beschrijven. Dit boek heeft een ander doel. Het doel van dit boek is om onze kennis te verdiepen van de dynamische wisselwerking tussen wetenschappelijke diagrammen en wetenschap aan de Artes faculteit in de periode van 1200 tot 1500.
Wetenschappelijke diagrammen staan in verband met de actuele tekst en de ideeen die zij presenteren, maar ook met de geschiedenis van deze tekst, die van het totale boek en zijn gebruik. Een diagram is immers geen autonome entiteit, geabstraheerd van ideologische factoren, persoonlijke ideeën, geabstraheerd van het boek. Diagrammen in wetenschappelijke teksten staan dan ook noodzakelijkerwijs in verband met een complex van factoren die de intellectuele atmosfeer uitmaken waarin het diagram is getekend, beschouwd, verworpen, opnieuw getekend en vormgegeven, enzovoort. Factoren die de atmosfeer bepalen zijn bijvoorbeeld de doelgroep, didactiek, theoretische inbedding en ontwikkelingen, disseminatie van ideeën, onderzoekspraktijk en financiële omstandigheden.
In de onderzochte periode voltrokken zich grote institutionele en wetenschappelijke veranderingen door de ontwikkeling van universiteiten en de bestudering van het nieuw geïntroduceerde Aristotelische corpus. De vele voornamelijk natuurfilosofische en logische teksten daagden geleerden uit tot reflectie over de stand van kennis en de wijze waarop kennis vergaard diende worden. De jaren 1200 en 1500 markeren de handschriftelijke verbreiding en verwerking van dit enorme corpus van teksten. 
Door verbanden te leggen tussen diagrammen en enkele essentiële factoren die middeleeuwse wetenschappelijke activiteit kenmerken, worden verschillende betekenisvolle functies van diagrammen in wetenschappelijke handschriften onderzocht.

De analyse van het probleem hoe diagrammen en middeleeuwse wetenschap op elkaar inwerken, vindt plaats aan de hand van vier vragen:
1. Waar worden diagrammen aangetroffen en hoe worden ze beschouwd?
2. Hoe verhouden diagrammen zich tot de corresponderende wetenschappelijke tekst en onderliggende theorie?
3. Hoe verhouden diagrammen zich tot de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen in het betreffende vakgebied?
4. Hoe verhouden diagrammen zich tot de institutionele samenhang waarin zij opereren?
 
Deze vragen corresponderen met verschillende dimensies binnen welk licht de diagrammen worden beschouwd:
1. het diagram als visuele bron, 2. het diagram als onderdeel van een tekst, 3. het diagram in wetenschappelijke ontwikkeling, 4. de praktische implementatie van het diagram. Op deze wijze wordt beoogd een historisch begrip te verkrijgen van de visuele productie van kennnis.
 
Om deze bovenstaande vragen te beantwoorden zijn drie case studies ontworpen, geselecteerd op basis van beschikbaar materiaal:
a.) de Boom van Porphyrius,
b.) de vier elementen en kwaliteiten,
c.) de vermogens van voornamelijk de rationele ziel (cognitie).
 
Deze drie gevallen omvatten drie belangrijke studieterreinen van de Artes faculteit: logica, natuurfilosofie en psychologie. Gezamenlijk bestrijken ze het domein van de taal en de redenering (het denken), de onbezielde natuur van het ondermaanse (materie), en de bezielde natuur (mens). Centraal in de studie van deze drie gebieden staan de vraagstukken genereerd in respectievelijk de Aristotelische teksten Categorie (en de Isagoge van Porphyrius), De generatione et corruptione, en De anima.

Bovengenoemde vier vragen worden behandeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 About the sources bespreekt het bronnenmateriaal in meer detail dan mogelijk was in de inleiding. Het complexe karakter van de voor dit boek geselecteerde bronnen maakte deze opsplitsing noodzakelijk. Dit hoofdstuk beschrijft de herintroductie van het Aristotelische corpus en haar reflectie in het curriculum van de Artes faculteit. Het corpus van Aristotelische geschriften werd rond het midden van de twaalfde eeuw vertaald en maar langzaam, tegen het einde van de eeuw, systematisch bestudeerd. De curricula van de Sorbonne en andere colleges in Parijs tonen aan dat het geselecteerde bronnenmateriaal werd bestudeerd in het kader van de Artes faculteit vanaf het begin van de dertiende eeuw. De De generatione et corruptione, de Categorie, de Isagoge van Porphyrius en de De anima, de kernteksten van de gekozen case studies, behoorden tot de verplichte literatuur voor de graad van ‘bachalarius’ en ‘magister’. Een uitzondering vond plaats in de perioden 1210–1231 en 1277, waarin een verbod op onderwijs van deze werken gold.
Het eerste hoofdstuk bespreekt vervolgens het karakter van de teksten waarin de diagrammen zich bevinden. De bestudering van de opgegeven literatuur verliep vaak door middel van leerboeken. Deze leerboeken zijn geschreven door magisters om het studenten te vergemakkelijken de hoeveelheid literatuur te verwerken. Naast het gemak, dienden deze tekstboeken ook de portemonnee doordat deze samenvattingen en opsommingen goedkoper waren dan de uitgeschreven tekst.
Enkele subgenres van het leerboek blijken meer geschikt voor de invoeging van diagrammen dan andere. In florilegia, conclusiones, questiones, en auctoritates, bijvoorbeeld, worden geen diagrammen aangetroffen. In tractatus, summe, expositiones, en copulata, bijvoorbeeld, echter wel. Dit onderscheid is het gevolg van het karakter van elk van deze genres. De tweede groep van genres biedt een exposé, een commentaar of een uitleg op de grondtekst en is dus verklarend van karakter, waar de eerste groep een opgave biedt van citaten en argumenten en dus opsommend van aard is. Diagrammen sluiten zodoende aan bij het verklarende karakter van de teksten die ze bijstaan.
De diagrammen worden in deze tekstboeken meestal benoemd als figura of pictura. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk behandelt de draagwijdte en betekenis van de concepten figura en pictura in middeleeuwse tekstbronnen. Het beeld dat hieruit ontstaat, is vervolgens vergeleken met het beeld dat moderne auteurs toeschrijven aan middeleeuwse diagrammen. Samenvattend kan gezegd worden dat de betekenis van de termen figura en pictura niet onderscheidend en zelfs dubbelzinnig gebruikt werd. De middeleeuwse geleerden benadrukken het belichamende karakter van figure en picture, en omschrijven hun functie in termen van verheldering, illustratie, uitleg en voorbeeld. De diagrammen zijn gebruikt om zich de stof toe te eigenen, te verwerken, te hergebruiken, en er commentaren aan vast te hechten. Diagrammen werden gebruikt om te verklaren, uit te drukken, te laten zien op verkorte of samenvattende wijze. Ze zijn gemaakt om ideeën te objectiveren en te belichamen.
In hedendaagse literatuur worden middeleeuwse figure en picture veelvuldig beschouwd als modellen, met een mnemotechnische functie. De toegekende betekenis door beide partijen komen niet altijd overeen, mar sluiten elkaar ook niet uit. Hieruit volgt we nog niet voldoende kennis bezitten over de werking van middeleeuwse diagrammen, en dat we bovendien alert moeten zijn op het variërende gebruik en perceptie van diagrammen in de Middeleeuwen.
 
Hoofdstuk 2 Form, content and the Tree of Porphyry is gewijd aan de veronderstelde gelijkvormige relatie tussen diagram en tekst, en de complexiteit van herleiding en concretisering van gegevens in beeld.
Dit hoofdstuk beschrijft in eerste instantie hoe de zogenaamde ‘Boom van Porphyrius’ ontstond. De Boom van Porphyrius is ontworpen om een methode van definiëring over te brengen. Het toont de definitie van ‘mens’ door het ontleden van substantie in genera en soorten. De iconografische geschiedenis van het diagram verklaart hoe de Boom van Porphyrius is samengesteld uit de verbeeldingen van diverse tekstpassages bij Boethius’ commentaar, en uiteindelijk terecht komt in zijn vertaling van de Isagoge. In deze fase is de Boom van Porphyrius nog niet getekend als een boom.
De benaming van de Boom van Porphyrius als ‘boom’ komt voor het eerst voor in Peter van Spanje’s Tractatus, een tekst geïntroduceerd in het Parijse universitaire milieu rond 1260. In de dertiende eeuw verschijnen ook de eerste Bomen van Porphyrius uitgedost als boom, met wortels, takken en bladeren. Met de verbeelding als een boom relateert het diagram aan allerlei metaforen zoals hiërarchie, vertakking, groei, bloei, enzovoort. Een ander, eveneens veelvuldig voorkomende verbeelding, is de antropomorfische structuur van de syndesmos. De antropomorfische samenstelling uit ledematen, romp en hoofd is in de traditie van dit diagram minder uitgebaat dan de componenten van de boom.
Een nauwgezette vergelijking tussen de tekst en de Boom van Porphyrius toont aan, dat de boommetafoor conflicten genereert in de leesrichting van de boom. Samenvattend kan gezegd worden dat de gegevens in de boom omgekeerd staan genoteerd, dat de takken van de boom omlaag groeien in plaats van omhoog, en dat de structuur de gesuggereerde laterale lezing niet toestaat. Door het gebrek aan gelijkvormigheid tussen het diagram en de tekst, staat de betekenis van de Boom van Porphyrius als ‘boom’ onder druk.
Wat is dan het nut voor het logische diagram om het de Boom van Porphyrius te noemen en om er wortels, takken en bladeren aan te tekenen? In dit hoofdstuk wordt onderbouwd dat de boomstructuur van de Boom van Porphyrius aansluit bij een brede beweging in het gebruik van boommetaforiek die gangbaar was in de twaalfde en dertiende eeuw. Door zich te voegen bij het boomrepertoire, deelt de Boom van Porphyrius in de didactische, in het bijzonder de mnemotechnische, voordelen, die kleven aan de gelijkvormigheid van boomstructuren. Als voorbeeld is de vorm van een diagram uit de Clavis Physice uitgewerkt, die sterk leunt op de structuur van de Boom van Porphyrius. De gelijkvormigheid van ongelijkvormige gegevens staat een precieze vergelijking toe van gegevens, die door middel van de boomstructuur tamelijk eenvoudig ingeprent en gereproduceerd kon worden.
Er bestaat dus geen sluitende gelijkvormigheid tussen de Boom van Porphyrius en de tekst in de Isagoge, Boethius’ commentaar of Peter van Spanje’s Tractatus. De rol van dit diagram ligt dan ook niet louter besloten in de illustratie van een tekstpassage. De vroegste diagrammen tonen het doel om een samenvatting van meerdere paragrafen te comprimeren in een enkel beeld. De dertiende-eeuwse Bomen van Porphyrius-als-boom participeren bovendien in en appelleren aan een veel bredere intellectuele vaardigheid waarin oraliteit en mnemotechniek een rol spelen.
 
Hoofdstuk 3 Changing matters: measuring qualities behandelt de vraag hoe diagrammen inwerken op nieuwe benaderingen in de wetenschap, met als doel inzicht te verwerven in de rol van diagrammen in de middeleeuwse wetenschappelijke praktijk.
In de eerste paragrafen passeren op samenvattende wijze de belangrijkste theorieën over elementen en bijbehorende diagrammatische voorstellingen die tot in de late middeleeuwen een rol speelden. De vroegste elementendiagrammen (achtste eeuw tot en met de twaalfde eeuw) reflecteren de antieke theorieën van verandering door opposities en intermediairs. Ze manifesteren een opvatting van de vier elementen geïntegreerd in een synthetische beschouwing van de wereld in termen van samenhang en harmonie. Deze elementendiagrammen tonen de vier elementen in relatie met de vier kwaliteiten, soms in verband met de vier seizoenen, humoren en de windstreken, toegewijd aan de demonstratie van samenhang, eenheid en regelmaat van de Creatie in parallelle, vierdelige circulaire en kubusachtige structuren.
Vervolgens is onderzocht hoe veertiende-eeuwse geleerden uit Oxford en Parijs substantiële materie benaderden in termen van kwantiteit. In de veertiende eeuw, betuigen de zogenoemde Terministen van een bezieling voor taalfilosofie en kwesties van logische vorm, gecombineerd met een wending naar een analyse naar de aard van kwantiteit en met pogingen tot kwantitatief redeneren. De leden van deze beweging ontwikkelden een groeiende interesse in een analytische behandeling van veranderlijkheid en het vatten van singuliere dingen.
De mathematische, logische benadering van veranderlijkheid daagde vervolgens laatmiddeleeuwse tekenaars uit de veranderlijkheid van substantiële materie uit te beelden. In dit hoofdstuk passeren de diagrammatische structuren van substantiële materie van de ‘alchemist’ Walter Odington en William Heytesbury, beiden verbonden aan Merton College in Oxford, en Nicolaas van Oresme aan het College van Navarre te Parijs. Alle drie waren actief in de eerste helft van de veertiende eeuw.
Verschillende studenten poogden de antieke Aristotelische theorie van opposities uit te breiden met het denken in kwantiteiten van kwaliteiten. Ze gebruikten hiervoor de bekende diagrammatische structuur van het ‘Vierkant van opposities’ en transporteerden eveneens de terminologie die de modaliteiten van proposities uitdrukt, om veranderingen in kwaliteit en kwantiteit te beschrijven. Dit elementendiagram toont de strijd om het beeldmateriaal aan te passen aan de vernieuwingen in wetenschap. De overplaatsing van begrippen liep vast in het diagram in de zogenoemde Termini naturales van de Oxfordiaanse William Heytesbury.
Odington’s diagrammatische structuur is eveneens gebaseerd op dit ‘Vierkant van opposities’, maar zonder de rigide transpositie van de terminologie, slaagde hij erin het model aan te passen en om variabele verhoudingen tussen kwaliteiten weer te geven. Hij ontwierp daarmee een diagram waarmee de lezer het gedrag van kwaliteiten kon bepalen door de regels (formules) van de functionele relaties toe te passen.
De bekende configuratie-diagrammen van Nicolaas van Oresme zijn een typische veertiende-eeuwse vinding. Deze configuratie-diagrammen beschrijven de verandering in intensiteit van een kwaliteit door middel van een geometrische figuur bestaande uit een latitude en een longitude. Er zijn verschillende vormen van deze geometrische figuur die diverse configuraties illustreren. De configuratie van het theorema van de gemiddelde snelheid is in de geschiedenis het meest vermaard, omdat het niet alleen acceleratie verbeeldt maar het theorema ook bewijst. Het diagram functioneert in dit geval zowel als een verificatie instrument als de bewijslast. De configuratiediagrammen zijn niet alleen te vinden in De configuratione van Nicolaas van Oresme maar ook in bijvoorbeeld het bovengenoemde werk Termini naturales.
Sommige van deze nieuwe diagrammen helpen het probleem van transformatie in substantiële materie te begrijpen of op te lossen. Oresme ontwikkelde een geometrische figuur dat (een variabele) intensiteit (kwaliteit) op de ene as, van een bepaald subject, op de andere as, representeert. De interne configuratie van het subject is daarmee aanschouwelijk maakt. Het volume van het figuur representeert de totale kwantiteit van de configuratie. In het geval van het theorema van gemiddelde snelheid, helpt het corresponderende diagram het probleem van het meten van acceleratie op te lossen. Odington’s diagram helpt in het berekenen van de graad van intensiteit van een kwaliteit in een samenstelling. Het biedt geen onmiddellijk begrip van de formules, maar deze zijn met wat moeite af te leiden uit de bijgegeven tabel. Odington’s diagram is een instrument, en representeert geen subject in de werkelijkheid. Oresme’s configuraties representeren het werkelijke subject met behulp van beeldende analogie.
 
Hoofdstuk 4 The powers of the soul in teaching beschouwt vervolgens de plaats van diagrammen in een nog omvangrijkere dimensie, namelijk de wetenschappelijke praktijk van kennisoverdracht, verspreiding, didactiek, en normalisatie van doctrines. De onderzochte case studies speelden alle drie een sterke rol in onderwijs, maar het geval van de hersendiagrammen (of liever de diagrammen van de vermogens van de ziel) blijkt in het bijzonder interessant voor dit perspectief. De meerderheid van de geconsulteerde diagrammen in veertiende- en vijftiende-eeuwse handschriften zijn getekend door studenten in hun tekstboeken en college-aantekeningen en functioneerden dus aantoonbaar in een onderwijspraktijk.
Onenigheid tussen Galenus en Aristoteles over de groepering van functies in de ziel, de locatie en volgorde van de rationele vermogens, alsmede het takenpakket van de verschillende vermogens, creëerde veel onduidelijkheid.
Enkele medische teksten tonen diagrammen (bijvoorbeeld afb. 4.2 en 4.3 van ideologisch in vieren gedeelde cirkeldiagrammen, alsook een horizontale dwarsdoorsnede van het hoofd.
De vijftiende-eeuwse tekeningen over dit onderwerp tonen een heel andere soort, namelijk een dwarsdoorsnede van het hoofd, dat door middel van deze conventie de ventrikels in het hoofd alsook de externe zintuigen aan de buitenkant van het hoofd toont. De iconografische geschiedenis van deze dwarsdoorsnede wijst op een medische ontstaanscontext. De vroegst overgeleverde verticale dwarsdoorsneden van het hoofd zijn getekend in pathologische teksten, die te midden van een opsomming van ziekten ook de functies van de vermogens van de rationele ziel benoemen. Uit het midden van de veertiende eeuw dateert een diagram in een medisch-filosofisch georiënteerde verzameling teksten, dat expliciet het ‘hoofd van medici’ is genoemd.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw blijkt het diagram van de hersenfuncties te verschuiven naar het natuurfilosofische domein waarin De anima werd besproken. De discussie over de locatie van de ziel en de taken van de vermogens in het hoofd, werden uitgebreid met een discussie over het intellect en de vegetatieve en sensitieve ziel. Deze diagrammen zijn getekend in handboeken die de overeenkomstige problematiek in De anima van Aristoteles behandelen. Het diagram komt bijvoorbeeld standaard voor bij de vroeg vijftiende-eeuwse tekst de Parvulus philosophie naturalis van Peter van Dresden, dat geschreven is in de omgeving van de Universiteit van Praag. Het diagram is vaak gekopieerd in aanverwante tekstboeken van de magisters Lambertus de Monte en Gerard de Monte in Keulen, Henri Plattenberger, Gerard van Harderwijck, en Johannes van Mechelen in Uppsala. In één van de vijftiende-eeuwse bronnen wordt de dwarsdoorsnede kenmerkend vernoemt als het ‘hoofd van filosofen’.
De verspreiding van dit diagram verloopt zoals het tekstboek waarmee het verbonden is: via de universitaire infrastructuur. Vele studenten en magisters, zoals Peter van Dresden, verlieten Praag na de uitvaardiging van het Kutná Hora decreet. Zij streken vervolgens neer in andere Centraal-Europese universiteitssteden, zoals Leipzig, Heidelberg, Erfurt, Keulen en Uppsala. Ze namen een kopie van de Parvulus mee, en gebruikten deze, eventueel in een adaptatie, opnieuw bij studie en onderwijs.
De vijftiende-eeuwse natuurfilosofische diagrammen van de cognitieve functies zijn uitgebreid gelabeld, als korte commentaren, in de Parvulus philosophie naturalis en verwante natuurfilosofische tekstboeken. Deze labels beschrijven de verschillende argumenten van hoofdzakelijk Avicenna, Thomas van Aquino en Albert de Grote. De polemiek tussen de auteurs weerspiegelt de gebruikelijke wijze van wetenschappelijke onderzoekingen naar het rechte eind, in een gefingeerd debat tussen auteurs. Het past ook in de stijl van het literaire genre van questiones en de georganiseerde disputen van de faculteiten. Enkele diagrammen tonen het debat tussen auteurs op een bijzonder wijze door meerdere getekende ‘hoofden’ met elkaar te laten discussiëren. Hetzelfde diagram werd in Keulen gebruikt om rivaliserende argumenten van twee scholen uit te drukken.
Diagrammen spelen een rol in de kennisoverdracht van magister naar student, maar ze spelen ook een onderhandelende rol tussen wetenschap en sociale cultuur. De argumenten in het getoonde debat zijn geconsolideerde elementen in de bespreking van De anima. Tekstboeken zoals de Parvulus spelen een belangrijke rol in de normalisatie van wetenschappelijke ideeën en daarmee de opname ervan in een canon van denkbeelden, doordat ze een selectie van kennis op vereenvoudigde wijze presenteren. De diagrammen in deze tekstboeken polemiseren de argumenten eveneens, en spelen daarmee ook een rol in consolidatie van wetenschappelijke ideeën.
 

Op basis van de resultaten van deze vier hoofdstukken ontstaat een divers beeld over de werking van diagrammen als vorm van wetenschappelijke praktijk in de artes faculteit in de periode van 1200 tot 1500. De keuze voor een analyse van meerdere case studies verspreid over drie domeinen heeft als voordeel gehad dat de overeenkomsten en verschillen in resultaten nieuwe inzichten kunnen genereren die bij de bestudering van een enkele case study onzichtbaar blijven. Zodoende kunnen enkele algemene observaties worden gemaakt op basis van de drie case studies.
Zo spelen alle gebruikte bronnen voor dit boek een rol in de verwerking van het nieuwe Aristotelische corpus. De Boom van Porphyrius ontworpen om jonge studenten in de logica te initiëren; Oresme’s configuraties zijn bedoeld om studenten te trainen; het Vierkant van elementaire opposities in de Parvulus was geconcipieerd door een jonge en ongeoefende Artes-student die net begon met zijn studie in de natuurfilosofie; en de diagrammen in de Tractatus philosophie naturales zijn eveneens alle getekend door studenten en toegevoegd aan hun college-aantekeningen.
De literatuur waarin diagrammen zich het meest voordoen zijn handboeken die een samenvatting, exposé, of een uitleg geeft op de basistekst, vaak van Aristoteles. Dit genre van studiemateriaal sluit goed aan bij de observatie dat diagrammen een belangrijke rol spelen in de verwerking van het nieuwe Aristotelische corpus, en dus primair zijn ontworpen voor een onderwijsomgeving.
De algemene conclusies plaatsen de laatmiddeleeuwse wetenschappelijke diagrammen op een nieuwe wijze in het beeld van wetenschappelijke beeldmateriaal geschetst in de secondaire literatuur. De bestaande literatuur omvat voornamelijk onderzoek naar vroegmodern wetenschappelijk materiaal. Het opgeroepen beeld van wetenschappelijke diagrammen in deze publicaties is weliswaar divers, maar benadrukt in nagenoeg alle gevallen de receptie van wetenschappelijke diagrammen in een onderzoeksomgeving. Vroegmoderne wetenschappelijke diagrammen worden beschouwd als onderzoeksresultaten die ontvangen en gebruikt werden door collega-wetenschappers en ingenieurs. Een betekenis van vroegmoderne wetenschappelijke diagrammen is tot dusver niet gevonden, of gezocht, in een onderwijsomgeving.
Middeleeuws wetenschappelijke diagrammen hadden hun primaire rol in de verwerking van de grote hoeveelheden nieuwe teksten. De diagrammen zijn daarbij getekend voor en door studenten om de stof te verwerken en niet om collega-wetenschappers te overtuigen. Hun didactische rol past goed in het karakter van de middeleeuwse universiteit als instituut voor onderwijs. Studenten moesten leren disputeren en argumenten weerleggen. De diagrammen waren daarbij behulpzaam om verschillende gedachtelijnen te onderscheiden en deze in bouwstenen te analyseren. De ‘collatie’-mogelijkheden tussen diagrammen vergrootte het bereik van toepassing en de verknoping van de verschillende gedachtelijnen.
Waar Latour in de vroege wetenschap vooral aandacht voor het onderzoek zelf ziet, en maar een kleine rol voor een aantrekkelijke visuele presentatie van de resultaten, toont dit boek dat er in de dertiende tot de vijftiende eeuw veel aantrekkelijk wetenschappelijk beeldmateriaal bestaat, maar dat deze vooral is ingezet voor onderwijs.

1.) B. Latour, "Visualization and cognition: thinking witheyes and hands", Knowledge and society: studies in the sociology of culture past and present, a research annual, 1986:6, pages 1-40, hier 16-17.

Ph.D. defence

I will defend my Ph.D. thesis, entitled "Lines of thought: Diagrammatic representation and the scientific texts of the Arts faculty, 1200-1500" on Tuesday 12, 2010 at 16h15,  at the "Academiegebouw", Rapenburg 67-73, in Leiden.